KLAAS
BOLT, die gisteravond het orgel van de Pieterskerk bespeelde, is
een Groninger. Hij werd in 1927 in Appingedam, in het land van de
Schnitger-orgels, geboren. Johan van Meurs (van de Der Aa-kerk)
leidde zijn aanloop tot de vakstudie, waarbij Cor Batenhurg (van
de Martinikerk) de mentor was. Tenslotte maakte George Stam hem
klaar voor het staatsexamen. Cor Kee leerde dan de afgestudeerde
jonge organist nog de geheimen der improvisatiekunst. Door tweemaal
de beroemde internationale improvisatiewedstrijd te winnen, bewees
Bolt, dat hij Cor Kee's aanwijzingen zich als een aandachtige, toegewijde
leerling had ten nutte gemaakt. Sedert 1953 is hij, voor de diensten
wel te verstaan, organist van de St. Bavo. Deze functie is een zelfstandige,
dus na Piet Kee géén secundaire.
Bolt
bekende ons, zich het sterkst tot de oude Duitse meesters aangetrokken
te voelen. De Fransen zeggen hem niet zo veel. Klaas Bolt verloochent
in uitspraken en spel zijn Groningse aard niet. Men weet al spoedig
wat hij meent. Zo vindt hij, dat het Pieterskerkorgel ter versteviging
van de vrij 'slappe' klank, nodig aan revisie toe is. Ook zijn houding
ten opzichte van Duitse en Franse orgelmuziek is duidelijk genoeg.
Bolt
behoort tot de organisten, die aan een recensent weinig gelegenheid
tot het maken van series opmerkingen geven. Dit geldt al zó
voor zijn techniek, die eigenlijk doodgewoon perfect is. Dat er
geen nootje valt, geen aanslag mist, dat alles vanzelf loopt, geeft
al spoedig een weldadig gevoel, zonder dat men zich dat echter doorlopend
bewust is. Maar het ontspant toch de houding, zodat het luisteren
een prettige, ongeforceerde bezigheid wordt.
Dit
spel is absoluut vrij van opzichtigheid, van gewichtig doen, van
effect-bejag. Het loopt heel eenvoudig en vloeiend en is steeds
eerlijk. Bolts registraties zijn echter, ofschoon verantwoord, vaak
verrassend. Ze werken er toe mee, dat elke compositie, al zou men
de structuur niet of nauwelijks onthouden, toch een eigen gestalte
in de herinnering achterlaat. Door het gebruik van veel stemmen
en combinatie wordt het geheel van de uitvoering voor een grijze
uniformiteit bewaard.
Zo
maakte Bolt ons duidelijk (en men onthield het), dat een Toccata
(plus fugabekroning) van de Neurenberger Johann Krieger (1652-1735)
iets anders is dan één van Bach. Een mooi en soepel
bewegend werk, voornaam en toch innemend menselijk.
Een
schoon begin vormden de Variaties over psalm 24 van de Amstedamse
meester Anthoni van Noordt (tweede en derde kwartaal zeventiende
eeuw). Het verband met de Duitsers is denkelijk niet rechtstreeks
maar als men Van Noordt achter Sweelinck en naast zijn zoon Pieter
zet, zou men van muzikale neven en achterneven kunnen spreken. Van
Noordt verhoudt zich tot de oude Sweelinck als barok tot laat-renaissance.
Zijn omspelingen van de langzaam voortgaande cantus firmus zijn
vaak zó opdringend of uitbundig dat de melodie er door wordt
verduisterd, hoewel de lijn nog intact blijft.
Het
Concerto grosso opus 3, no. 11 van Vivaldi, door Bach voor orgel
bewerkt (wat zeggen onze puristen door-alles-heen, daar van?) gaf
Bolt aanleiding tot een prachtige registratie bij een in Duitse
stijl gehouden vertolking. Het Italiaanse levensgevoel mocht dan
onderdrukt blijven, de Italiaanse kleuren glorieerden. En de herdersschamel
zong in de Siciliano een betoverende wijs.
Een
persoonlijke eigenlijk weinig traditionele uitvoering hoorden we
van Bachs koraal 'Jesu meine Freude' waar in de melodie licht en
hoog door het stemmenweefsel liep. Bolt besloot met tweemaal een
preludium en fuga uit de kennelijk door Paul Hindemith geïnspireerde
Jan Koetsier. Zo bleef hij tóch bij zijn Duitsers.
Koetsier
die Nederland verliet om in Berlijn, tegenwoordig in München
bij de opera en de radio te werken houdt in zijn componeren van
doorzichtig puntig af speels werk. Zijn fugabouw is helder en niet
zwaarwichtig. Het paar in As-groot klinkt vriendelijker, zonniger
en teerder dan dat in c-klein waar mordenten signaal-effecten lijke
(preludium) en de fuga in brede, kloeke lijnen verloopt.
In het verdere verloop wisselt het luchtiger spel de ernst op verrassende
wijze af. Twee mooie composities, die in alle delen voor de aandachtige
toehoorders begrijpelijk zijn.